Naar de oorsprong van het vak (tentoonstellingsrecensie)
Vroeger was het apothekersvak een ambacht. De tentoonstelling “Drakenbloed & Bevergeil” in het Leidse Museum Boerhaave brengt dat goed in beeld.
Bij de entree word je als bezoeker allereerst geconfronteerd met het hedendaagse medicijngebruik, voordat de overgang naar het verleden plaatsvindt. In een modern huishouden mogen vitaminpreparaten, afslankpillen, relaxcomplexen en spierbouwers tegenwoordig niet ontbreken. “We zijn pillenslikkers”, staat er bij een zuil met een aantal medicijnkastjes waarvan de inhoud tot nadenken stemt. Bij herkenning van een product uit het assortiment dringt het besef door dat ook jij een pillenslikker bent. De opstelling brengt het onderwerp ‘medicijngebruik’ erg dichtbij huis.
Even verderop loop je tegen je eigen spiegelbeeld aan, met daarboven de tekst “En... wat slikt u?” De confrontatie gaat verder. Twee medicijnkastjes aan weerszijden van de spiegel bevatten informatie over de weerslag van de maatschappij op ons medicijngebruik. In 2001 stonden in ons land de antidepressiva bovenaan de lijst van meest op recept voorgeschreven geneesmiddelen. Daarnaast geven we jaarlijks schrikbarend veel geld uit aan zogenaamde ‘lifestyle’ medicijnen, die niet vallen onder het wettelijk verzekerde geneesmiddelenpakket.
Medicijnen van vroeger
De overgang naar de eerste tentoonstellingszaal is erg groot. Je maakt ineens een sprong terug in de tijd, naar de zestiende eeuw. In een spaarzaam verlichte ruimte begint het verhaal bij natuurlijke grondstoffen die vierhonderd jaar geleden werden gebruikt voor de bereiding van medicijnen. In een tafel met glazen bovenzijde liggen kastjes verzonken met allerlei plantaardige en dierlijke materialen. Al snel zijn de twee ingrediënten uit de titel van de tentoonstelling gevonden.
Drakenbloed is een rode hars, afkomstig van verschillende soorten bomen. Het werd verwerkt in tandpoeder en hielp door zijn samentrekkende werking op tandvlees, het uitvallen van tanden te voorkomen. Bevergeil is de gedroogde klier van een bever. Het werd gebruikt bij het opwekken van een abortus.
In de buurt van de uitstalling van ingrediënten voor medicijnen staan twee simpliciakasten die de apotheker gebruikte voor de opslag van zijn grondstoffen. De oudst bewaarde simpliciakast stamt uit 1660 en is kunstig beschilderd. Ook is te zien hoe de medicijnbereider het brede assortiment aan ingrediënten wist te gebruiken. Zijn werkwijze was vastgelegd in receptenboeken of farmacopees. Zo diende de “Hortus sanitatis” uit 1491 als standaardwerk, voordat in de zeventiende eeuw de stadsfarmacopees werden ingesteld. In 1805 verscheen de “Pharmacopoea Batava”, die de geneesmiddelenbereiding voor het eerst op landelijk niveau vastlegde.
De apotheker
Hoe de werkomgeving van de apotheker er in de zeventiende eeuw uitzag, is te zien op een sfeervol schilderij (1686). Aardewerken potten sieren het interieur van de apotheek, enkele vergelijkbare exemplaren staan vlakbij in een vitrine opgesteld. Boven de toonbank hangt een koord met aaneengeregen recepten, die ook in het echt in de tentoonstelling te zien zijn.
De ontwikkeling van het apothekersvak wordt in beeld gebracht door het wapenbord van het Utrechtse apothekersgilde, evenals penningen en zegelstempels van verschillende apothekersgenootschappen uit de zeventiende eeuw. De gilden hadden als taak het beroep te beschermen en de kwaliteit ervan te bevorderen. Ze leidden eveneens nieuwe apothekers op. Hiervan getuigt een prachtig gekalligrafeerd apothekersdiploma uit Delft (1729).
Een zuil met (alweer) medicijnkastjes geeft vervolgens tekst en uitleg over de ontwikkeling van het apothekersvak uit de negentiende eeuw. Het aanzien van de apothekers was gedaald doordat ze hun assortiment hadden uitgebreid met artikelen die niet in het rijtje van medicinale stoffen thuishoren, zoals verf, schoensmeer en lampolie. Het verkopen van medicijnen alleen leverde namelijk te weinig op. De oprichting in 1842 van de Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie moest verandering brengen in de status van de beroepsgroep. Dat resulteerde in 1878 in de instelling van een universitaire apothekersopleiding. In een uurtje tijd ben je aan de hand van mooie objecten en informatieve, beknopte teksten een stuk wijzer geworden over de oorsprong van de apotheker.
Ti-Ta-Tovenaar
Bij binnenkomst van de tweede tentoonstellingszaal stuit je op een uitstalling van het gereedschap van de vroege apotheker. Dit deel heet dan ook ‘De apothekerswerkplaats’. Een beetje gekunsteld is het achtergrondgeluid van pruttelende papjes en het overgieten van vloeistof. Het geeft de zaal een wat kinderachtig Ti-Ta-Tovenaar-gehalte, maar brengt wel de objecten die ooit door medicijn-bereiders werden gebruikt tot leven.
Een opstelling van hulpmiddelen voor het bereiden van medicijnen geeft een goed beeld van de ontwikkeling van het apotherkersambacht. Aanvankelijk werd door het uitpersen van een mengsel van grondstoffen en alcohol een aftreksel (tinctuur) verkregen, om te verwerken in medicijnen. Er was nog geen kennis over de werkzame stoffen in planten, dieren of delfstoffen, men gebruikte het product in zijn geheel.
Pas in 1817 vond voor het eerst de isolatie plaat van een zuivere stof met geneeskrachtige werking. Het was de pijnstillende morfine, die gewonnen werd uit opium. Deze ontdekking luidde een nieuw tijdperk in voor de ontwikkeling van het apothekersvak. De apotheker werd hoe langer hoe meer een ervaren scheikundige. Distilleerketels, retorten en filtreerapparaten hebben dan ook een prominente plaats in de expositie.
Dat er bij het bereiden van de grondstoffen voor medicijnen ook wel eens iets mis kon gaan, bewijst het portret van de Amsterdamse apotheker Anthoni d’Ailly (1766-1825). Een mislukt experiment kostte hem zijn rechterarm.
De apotheek als winkel
Na verloop van tijd nam het belang van de apothekerswerkplaats af. De rol van grondstoffenleverancier werd overgenomen door groothandelaren en de apotheker werd vooral verkoper van medicijnen en voorlichter over hun werking. Deze ontwikkeling krijgt gestalte in het laatste deel van de tentoonstelling, onder de titel ‘Geneesmiddelenverkoop’.
In een decor van het winkelinterieur van apotheek Smagghe uit Breda (1775) waant de bezoeker zich in de achttiende eeuw. De muffige geur die de kasten omringt, draagt sterk bij aan die beleving. De apotheek is een winkel geworden en maakt reclame voor Chefarine 4 en Rennie.
Een schilderij ui 1850 laat zien hoe de Amsterdamse apotheek Bolkestein haar klanten naar binnen probeert te lokken. Gevelreclame bestond in die tijd uit exotische rariteiten, zoals de bovenkaak van een zaagvis als uithangbord, of de afbeelding van een salamander op een vuurmand. Maar het typische beeldmerk van de apotheek was de gaper, die ook op de affiche van de tentoonstelling van Museum Boerhaave prijkt. De gaper die op het schilderij van apotheek Bolkestein is afgebeeld, staat in een vitrine ernaast.
Gapers vormen de uitsmijter van de tentoonstelling. Ze zijn een typisch Nederlands verschijnsel. Twaalf vreemd uitgedoste koppen steken onbeschaamd hun tong naar de bezoeker uit. De precieze reden waarom een gaper het achterste van zijn tong laat zien is niet bekend. Het meest voor de hand liggend is de verklaring dat het om een patiënt gaat die zijn mond voor doktersonderzoek wijd openspert. Alle gapers in de tentoonstelling zijn een lust voor het oog. Het is jammer dat ze van de hedendaagse apothekersgevel zijn verdwenen.
Auteur: Manon Laterveer-de Beer Pharmaceutisch Weekblad (29 november 2002)